Ineens stond hij daar. Bovenin vak 2 van het oude Cambuur Stadion. Een man op leeftijd, die liever stond dan zat. Daar, op de bovenste rij, waar wij onze vaste staanplaatsen hadden, was hij welkom. Altijd. Hij wilde het spel voelen. Ruiken. Beleven. Zoals vroeger.
Hij was rustig. Keek aandachtig. Las de wedstrijd alsof hij het script al kende. En hij kon vertellen. Over het voetbal van de jaren zeventig. Over de puurheid van het spel. Over harde tackles die nog écht hard waren. Over tactiek. En vooral over gogme, dat ongrijpbare stukje slimheid waar het hedendaagse voetbal volgens hem vaak aan schortte.
Zelf had hij ook wel een balletje getrapt, zei hij. Knieproblemen hadden hem vroegtijdig gestopt, voegde hij er achteloos aan toe. Een oud-speler van Cambuur, bleek later. Maar dat zou nog maar het begin zijn.
Twee weken later klom hij weer naar boven. Hij vond het wel mooi, tussen dat groepje zeikerds. Mannen met opbouwende kritiek, gelardeerd met krachttermen. Hij genoot ervan. En in ruil voor ons gemopper schonk hij in de rust een verhaal. Uit die goeie ouwe tijd.
En toen viel het kwartje.
Een solo in Turijn. Vanaf eigen helft. Tegen Juventus. Halve finale van de UEFA Cup. Hij rondde hem zelf af. FC Twente won met 0-1, en met de 3-1 uit de heenwedstrijd lag Juventus eruit. Ik zag de oude beelden weer voor me. En ineens stond ik naast een man die in een Europese finale had gespeeld. Die tweemaal het Oranje-shirt had gedragen. Die bij Ajax – het grote Ajax – Johan Cruijff had moeten opvolgen.
Johan Zuidema.
En daar stond hij gewoon, naast ons. Te lachen om ons eeuwige gezeur op de backs van Cambuur. Hij vond het prachtig, misschien omdat het hem herinnerde aan een tijd waarin voetbal nog gewoon voetbal was.
Maar na corona werd het stil. De ene plek op de bovenste rij bleef leeg. Was hij ons geklaag zat? Waren de verhalen op? Of speelde die verdomde knie weer op, die hem ooit zijn carrière kostte?
We weten het niet.
Maar soms, als Cambuur weer eens zonder idee over het veld dwaalt, zie ik die lege plek. Hoor ik zijn stem. Zacht, bedachtzaam, met die vleugje ironie dat bij hem hoorde:
“Gogme, jongens. Dat is wat ze missen. Gogme.”