CambuurpleinEr zijn stadions die schitteren in staal en glas. En er zijn stadions die leven in beton en bierlucht. Het Cambuur Stadion was van die laatste soort. Geen pracht, geen praal. Maar karakter. Rauw, eerlijk, onverzettelijk. Een plek waar je niet kwam om te genieten, maar om te voelen.

Vandaag liep ik er nog één keer doorheen. Een deur stond open, maar de tijd stond stil. De tribunes zijn veranderd in ruïnes. Stoeltjes liggen als gesneuvelde soldaten verspreid over het terrein, sommige nog met een nummer erop—zoals stoel 30, een stille getuige van wie daar ooit zat, schreeuwde, hoopte, vloekte.

De graffiti op de muren is geen vandalisme, maar geschiedenis. “M SIDE”, groot en fel. Een herinnering aan de kant waar het altijd net iets harder ging. Waar de stem van Rein zich vermengde met het gebrul van de menigte. Waar je leerde dat voetbal niet alleen gaat om winnen, maar om aanwezig zijn. Om trouw. Om samen.

De urinoirs tussen de muren, verweerd en verlaten, vertellen hun eigen verhaal. Hier stonden vaders en zonen, broers en vrienden. Hier werd geroddeld, gescholden, gelachen. Hier rook het naar regen, naar spanning, naar pis, naar het leven zoals het is. Zelfs de bladeren op de grond lijken te weten dat het voorbij is.

De natuur neemt terug wat ooit van haar was. Onkruid groeit door de tegels, gras kruipt richting de lijnen van het veld. Het stadion wordt langzaam een park, een herinnering in het groen. Maar de echo blijft. In het beton. In de lucht. In ons.

En dan zijn er de verhalen. Zoals die van Nancy, die na het overlijden van haar vader zijn vaste plek op de West-tribune overnam. Stoel 14, rij 11, vak 7. Elke wedstrijd opnieuw, een ode aan zijn leven. Cambuur was nooit alleen van Leeuwarden. Het was van iedereen die zich herkende in het imperfecte.

Binnenkort komt de sloophamer. Niet als verrassing, maar als verlossing. Dan wordt het stadion uit zijn lijden verlost, en rest ons niets dan verhalen. Voor buitenstaanders is het een vervallen bak. Voor ons is het een monument.

De mooiste kutclub van Nederland. In het lelijkste, eerlijkste, meest geliefde stadion dat er was. Waar meer werd gescholden dan gejuicht. Waar generaties zijn opgegroeid met de stem van Rein. Waar je leerde dat trouw niet altijd mooi is, maar altijd echt.

Ik liep nog één keer. Alleen. In stilte. Een herinnering die in elke vezel van mijn herinnering leeft, als het ritme van een stadion dat nooit helemaal zwijgt.

Deel deze pagina