De onverzettelijke held van het amateurvoetbalIn de hoek van kleedkamer drie, daar waar oud zweet zich mengt met vergeten ambities, staat hij. De trekker. Een rubberen lip aan een houten stok, maar laten we eerlijk zijn: in ruimtes als deze krijgt zelfs een bezemsteel een ziel als je maar lang genoeg kijkt.

Hij heeft het allemaal gezien. De speech van trainer Herman die zweerde dat dit écht het jaar zou worden. Het werd het niet. De ruzie tussen Kees en Marco over die vrije trap die volgens beiden voor hun voet was voorbestemd. En de jongen van zeventien die dacht dat zijn debuut het begin van zijn wereldcarrière zou zijn. De wereld lag niet aan zijn voeten. Modder wel. En meer dan hem lief was.

De muren zijn de stille archivaris van de club. Witgekalkte tegels die ooit fris blinkten, maar nu zijn besprenkeld met de roestbruine constellaties van een tijdperk dat niemand meer precies kan dateren. Elke vlek is een hoofdstuk. Elke schram een voetnoot. De geschiedenis plakt hier harder dan de modder aan de noppen van een spits die nooit eerder op kunstgras heeft gespeeld.

En de trekker? Hij wacht. Hij wacht op de hand waarvoor hij ooit gekocht werd. Zo’n optimist die dacht: “Nu wordt het hier tenminste netjes.”
Die optimist heeft daarna vooral níet de trekker vastgehouden.

Dus staat hij er nu bij als een soort Excalibur van de amateurvoetbalromantiek. Degene die hem uit de hoek trekt, zou haast recht hebben op een standbeeld. Maar dat gebeurt niet. De vrijwilligers doen tegenwoordig de was. En de vloer? Die heeft een vrijstelling op basis van langdurige verwaarlozing.

Soms, op van die droeve zondagmiddagen waarop het laatste gekletter van douchekoppen wegsterft en de kantine al overstapt op avondstilte, vangt de trekker een glimp van zichzelf in de matte weerspiegeling van het raam. Hij ziet het hout, licht kromgetrokken door jaren van dienstweigering, maar nog altijd overeind. Niet gebroken. Niet verbogen. Alleen maar aanwezig.

Hij is de enige die nooit is weggestuurd, gewisseld of afgekeurd. De enige die nooit met ruzie vertrok of met blessures terugkwam. De enige die niet degradeert, zelfs niet als de rest dat met overtuiging doet.

Hij staat er nog.
En misschien is dat wel het geheim van deze kleedkamer: dat iemand het hier wél volhoudt. Zonder woorden. Zonder applaus. Maar met een rubberen lip en een houten rug.

Deel deze pagina