Bezocht datum
Ik ben geen groot gebouw. Geen monument met zuilen of een plaquette. Ik ben een hokje. Een ticketbox. Maar ik ben oud. En ik heb gezien.
Hier, op Sportpark Birkhoven, sta ik al sinds 1973. Toen ik werd neergezet, was ik glimmend wit, met een raam waarachter een man zat die kaartjes verkocht met een glimlach en een grap. SC Amersfoort was net geboren uit de as van HVC, en de stad ademde hoop. Iedereen geloofde dat dit het begin was van een nieuwe gouden tijd.
Elke wedstrijddag was een feest. De supporters kwamen vroeg, sommigen al uren voor de aftrap. Vaders met hun zonen, vriendengroepen die al vanaf dinsdag discussieerden over de opstelling, en trouwe seizoenkaarthouders die me begroetten alsof ik familie was. “Dag ticket-mannetje,” zeiden ze. En ik voelde me belangrijk. Ik was het officiële poortje naar de voetbalmagie.
De geur van gras, het geroezemoes van de tribunes, het gejuich dat door merg en been ging. En ik was erbij. Ik hoorde de gesprekken, ving de spanning op, voelde de hartslag van de club. Mijn luikje was niet zomaar een opening; het was een doorgang naar emotie, naar beleving, naar sport zoals sport bedoeld was.
Maar zoals dat gaat met magie, soms verdwijnt ze stilletjes. Langzaam maar zeker werden de rijen korter. Waar eerst haast was geboden om een kaartje te bemachtigen, kon je in mijn laatste jaren rustig een kwartier voor de wedstrijd nog langskomen. Alsof je boodschappen deed in plaats van naar het voetbal ging.
En toen, op 30 juni 1982, viel het doek. SC Amersfoort ging failliet. De club verdween, en ik bleef achter. Geen kaartjes meer. Geen supporters. Geen wedstrijden. Alleen de wind die door mijn luikje floot als een droevige herinnering aan betere tijden.
Maar het ergste moest nog komen. Want wat denk je dat er gebeurde? Die hockeyclub die al jaren zat te loeren naar ons mooie sportpark kreeg eindelijk haar zin. AMHC nam het terrein over en in 2011 bouwden ze een gloednieuw clubhuis. Strak, modern, met hoekige lijnen en plantjes op het dak. Heel kunstzinnig allemaal, maar waar was de ziel? Waar was de passie? Waar waren de vloeken als de scheidsrechter weer eens een penalty miste?
Nu wandelen de hockeyspelers langs me heen in hun keurige outfits, met sticks die eruitzien alsof ze net uit de etalage komen. Ze kijken naar me zoals mensen soms kijken naar zwervers op straat; met een mengeling van medelijden en ongemak. “Wat doet dat oude ding daar nog?” hoor ik ze soms fluisteren. Dat oude ding? Ik ben geen ding. Ik ben een monument. Ik heb tranen van vreugde en teleurstelling gezien. Ik heb kinderen hun eerste voetbalwedstrijd zien beleven, en oude mannen hun laatste. Ik ben een betonnen geheugen, een stille getuige van wat sport ooit was: rauw, echt, emotioneel.
Soms komt er nog iemand langs. Een grijze man. Een oud-supporter. Hij blijft even staan. Kijkt. Knikt. En ik weet: hij herinnert zich alles. En af en toe, als de wind goed staat en de hockeyers even niet kijken, zet ik mijn luikje een beetje open. Niet voor kaartjes. Maar gewoon om te laten zien dat ik er nog ben. De laatste wachter van een tijd waarin sport nog echt sport was.
Misschien word ik ooit hip. Een koffiekiosk. Een kunstobject. Of gewoon… een verhaal dat iemand vertelt. Een verhaal dat wordt opgepikt door een liefhebber van verloren sportgronden, een groundhopper die nog één keer stil blijft staan. Die kijkt. Luistert. Begrijpt. En in stilte knikt, alsof hij wil zeggen: “Ik weet het nog, ouwe jongen. Ik weet het nog.”